We gaan nog niet weg
Onze handen zijn nog koud
En jij lacht nog niet
Vorige week donderdag -precies een week geleden- was ik in Brussel, voor de Summerschool Toneelschrijven, onder leiding van Bart Moeyaert. Een workshop van drie dagen, georganiseerd door het Schrijverspodium, tijdens het Vlaamse Theaterfestival.
Het is gevaarlijk om les te willen krijgen van je helden, maar deze kans wilde ik niet aan me voorbij laten gaan. Ik heb bijna alle boeken van Bart gelezen en drie van zijn toneelstukken gezien: Rover Dronkeman, Ongelikt King Lear en Drie zusters. De teksten en boeken staan in mijn boekenkast. Het nieuwste boek van Bart Moeyaert, De Melkweg, is onlangs verschenen en het is erg mooi… net als Blote handen… en al zijn boeken, eigenlijk. Nou ja, je ziet het, ik ben een echte fan.
Als je als fan een schrijfworkshop gaat volgen zijn er twee gevaren: 1. de schrijver die je bewondert valt tegen als leraar en als mens, of 2. je valt zelf tegen als mens en als schrijver, omdat je alleen maar aan ‘t bewonderen bent. Beide waren gelukkig niet het geval. Bart kan goed lesgeven en is als persoon heel open, waardoor je na de schrijflessen ook nog vragen kon stellen, wat heel fijn was. En ik heb ijverig gewerkt en mijn bewondering weten te beteugelen, zodat het niet genant werd (hoop ik).
Over de workshop zou ik pagina’s kunnen volschrijven, maar dat doe ik niet. Dat zou misschien saai worden, dat risico wil ik niet lopen. Bovendien wil ik Bart’s geheimen niet prijsgeven. En… stiekem wil ik het allemaal nog een beetje voor mezelf houden, als een kip die op haar eieren zit.
Wat ik graag wil laten zien is de schrijfopdracht die je moest doen als je je wilde aanmelden voor de Summerschool. Die vond ik zo mooi, dat ik meteen zin kreeg om te gaan schrijven, mijn handen gingen ervan jeuken. De opdracht was: schrijf bij dit kunstwerk van Maira Kalman een dialoog tussen de twee mannen achter het hek, en eventueel een derde persoon. Hieronder kun je de dialoog lezen die ik heb geschreven en ingestuurd. En als je deze link volgt, kun je enkele tekstfragmenten lezen die zijn voortgekomen uit de workshop, van mij en mijn (erg leuke!) mede-summerschoolers: Summerschool 2011, acht impressies.
Dialoog over dode man
Man 1 Kent u die man?
Man 2 Nee
Man 1 Ik wel
Stilte.
Man 2 Kent u hem goed?
Man 1 Van reputatie.
Man 2 Dat noem ik geen kennen.
Man 1 Hij heeft een keer bij me gelogeerd. We hebben amper gepraat, hij was dronken. Totaal bezopen.
Man 2 Is hij nu ook bezopen?
Man 1 Hij is dood.
Stilte.
Man 1 Hij kon het ene been niet meer voor het andere krijgen. Ik heb hem een bed aangeboden. Meer niet.
Man 2 Vannacht?
Man 1 Lang geleden. In de herfst.
Man 2 Hoe weet u dat hij dood is?
Ze kijken.
Man 2 Hij zou ook kunnen slapen…
Man 1 Niemand slaapt zo. In de sneeuw.
Man 2 Maar wie is hij? En waarom is hij dood?
Man 1 Vragen.
Man 2 U weet het antwoord.
Man 1 Alleen op de eerste vraag: hij is schrijver. Meer weet ik niet.
Man 2 Heeft u zijn naam niet gevraagd, toen hij bij u logeerde?
Man 1 Nee. Zo gaan de dingen soms. ‘s Nachts. Op sommige nachten zijn we allemaal naamloos.
Man 2 En nu ligt hij daar.
Man 1 En nu ligt hij daar.
Man 2 In de sneeuw.
Man 1 In de sneeuw.
Ze kijken weer naar de dode man.
Man 2 Misschien was hij een groot schrijver.
Man 1 Dat zou kunnen.
Man 2 Misschien leeft hij nog.
Man 1 Dat denk ik niet.
Man 2 maakt aanstalten om over het hek te klimmen.
Man 1 Wat doet u?
Man 2 Ik ga kijken. Misschien heeft hij hulp nodig.
Man 1 Zou ik niet doen als ik u was.
Man 2 Waarom niet?
Man 1 haalt een pistool onder zijn jas vandaan en richt op Man 2.
Man 2 Waarom zou ik luisteren?
Man 1 Omdat u aan het leven hecht. Hij niet.
Man 2 Heeft u…
Man 1 Zo-even leefde hij nog, nu is hij dood. U keek toe. U bleef hier, bij mij.
Stilte.
Opeens rent Man 2 in de richting van de dode man. Man 1 schiet.
Blackout.
Zoals beloofd is hier een klein verslagje van mijn optreden tijdens de Uitmarkt in de Kinderboekensalon, afgelopen zaterdag. Ik heb niet veel foto’s gemaakt, alleen een paar van de Franse Zaal vlak voor het optreden, toen hij nog helemaal leeg was. Dus jullie moeten even je fantasie gebruiken. Stel je maar voor dat er in die lege zaal ouders zitten, met kinderen, vooraan op de rode kussentjes. In het begin waren er niet veel mensen, maar terwijl ik voorlas druppelden er nog wat binnen, en toen was het gezellig vol. Misschien kwam dat volle ook een beetje doordat er eigenlijk een beroemde schrijver zou komen: Jacques Vriens. Eén meisje, Sarah, was speciaal voor hem gekomen… ze keek verdrietig toen ze zag dat ik er was, in plaats van Jacques. En toen riep ik van de zenuwen ook nog eens heel hard: ‘Ik ben veel leuker dan Jacques Vriens!’ Dat moet je natuurlijk nooit doen, dat is vragen om problemen… Ik ben even met Sarah gaan praten, en toen ging het wel weer. Even later lag ze tevreden in haar moeders armen op de rode kussentjes te luisteren. En na afloop kochten haar ouders twee boeken voor haar: Wolfje en ‘Een olifant op de thee’, van Linda Groeneveld, die na mij voorlas. Sarah en een paar andere kinderen vroegen of ik een handtekening in hun boek wilde zetten, en dat deed ik natuurlijk graag! Bovendien hadden ze allemaal prachtige namen, zoals Sammie-Lou en Evi en Sjivaz…
Het voorlezen ging heel goed, gelukkig. Er stonden twee fijne stoelen, voor mij en de interviewster, Dorine Holman. En er was een microfoon. Ik lees graag met een microfoon, omdat je dan verschillende dingen met je stem kunt doen, heel hard praten of juist heel zacht, fluisteren, zuchten… alles is goed te horen.
Vóór het optreden was ik vreselijk zenuwachtig, net als vroeger, bij toneelspelen. Maar als je eenmaal bent begonnen, gaan de zenuwen meestal weg. En stiekem vind ik het heel leuk om een publiek te vermaken. Voorlezen voor ouders en kinderen is nieuw voor me. Ik vind het erg leuk. Juist omdat het gemengd is. Ouders reageren op andere dingen dan kinderen. En het is gezellig, alsof je met z’n allen rond een kampvuur zit…
Zaterdag (27 augustus) ben ik te vinden op de Uitmarkt. Er is een kort interview en ik ga voorlezen uit Wolfje, bij elkaar ongeveer een kwartier, dus drie keer met je ogen knipperen en het is voorbij. Toch vind ik het spannend, omdat ik nog niet zo vaak heb opgetreden als schrijver en ook nog niet zo vaak heb voorgelezen. Ik hoop dat er een microfoon is… en ook iets waar ik me aan kan vasthouden, waar ik achter kan staan of zitten. En dan bedoel ik niet de microfoonstandaard, die is niet dik genoeg! Nou ja, we zullen het zien. Ik zal proberen er iets over te schrijven, of wat foto’s maken, zodat jullie kunnen meegenieten. Maar ik heb liever dat jullie even -live- langskomen.
Het is om 15.00 uur in het Vondelpark, Filmmuseum (Franse Zaal). Meer info hier.
PS: kijk bij ‘Agenda’ voor meer optredens de komende tijd…
Elke dinsdag lees ik in de Volkskrant de rubriek ‘Dit ben ik – Portret van een kind in zijn of haar slaapkamer’. Trouwe lezers van dit blog weten dat, ik heb er eerder over geschreven. Mijn collega Anne -een trouwe lezer- kwam twee weken geleden enthousiast met de krant aanzetten. ‘Het is weer een mooie vandaag,’ zei ze. En ze had gelijk, het was een mooie. Ik wilde er niet meteen weer over schrijven, het eerst nog even aankijken, een paar weken wachten om te zien of er verschil was… misschien waren alle kinderen leuk? En misschien ligt het gedeeltelijk aan de interviewer? Daar heb ik eigenlijk niet goed op gelet, ik zal het vanaf nu in de gaten houden. Maar één ding is zeker: niet alle kinderen zijn even leuk. De laatste afleveringen waren wel oké, maar niet bijzonder. Sommige kinderen hebben er talent voor, die zeggen de ene na de andere bijzondere zin… Zo ook het meisje van twee weken geleden, dinsdag 9 augustus.
Dieuwertje heet ze. Tien jaar. Ze woont in Amsterdam met haar moeder, vader, broertje en zusje, en met de dertienjarige kat Tijger. Pikant detail en meteen de eerste mooie zin, waar je even over moet nadenken: ‘En Tijger was er al voordat mijn vader er kwam.’ Eerst denk je even dat het om een samengesteld gezin gaat, en dat vader niet de biologische vader van Dieuwertje kan zijn, maar als je gaat rekenen blijkt het allemaal te kunnen. Moeder, die op dat moment nog geen moeder was, woonde met haar kat Tijger, en toen kwam vader, die op dat moment nog geen vader was. Tijger is dertien en Dieuwertje (de oudste van de kinderen) is tien. Het klopt als een bus.
Dieuwertje zit op de rand van haar bed. Ze heeft lang bruin haar. Ze glimlacht, maar haar ogen staan treurig. Haar blote voeten raken net niet de laminaatvloer. Het bed is wit, net als de muren en het leesplankje. Boven haar hoofdkussen hangt een lampje, dat ze zelf makkelijk kan uitdoen. Op het leesplankje liggen wat rommeltjes, een mp3-speler en een flinke stapel boeken (zeven stuks, de titels zijn jammergenoeg onleesbaar). Ze houdt van lezen, dat moet wel, maar als de interviewer vraagt naar haar hobby’s zegt ze: ‘Ik houd van keepen met voetballen.’ Ze zit al vijf en driekwart jaar op voetbal, dat is minstens de helft van haar leven. En over keepen zegt ze dan, heel wijs: ‘Het is een unieke positie.’ Misschien roept de trainer dat steeds tegen haar, in de kleedkamer… ‘Kom op meid, niet zo treurig kijken, je staat er alleen voor als keeper, maar bedenk: het is een unieke positie!’
Op de vraag of ze ergens in gelooft, zegt ze dat ze een beetje in zichzelf gelooft, omdat dat moet van haar oma. En dan zegt ze dit: ‘Als God zou bestaan, dan is hij heel groot, maar voor de rest ziet hij eruit als een mens. Hij heeft wel benen, maar aan het eind zitten die aan elkaar vast. Het is meer een soort staart. Hij heeft bruin haar en zit altijd op een wolkje’. Toch grappig, dat niet-gelovigen altijd wel een beeld paraat hebben van hoe God eruit zou zien, als hij zou bestaan. En Dieuwertjes beeld is wonderlijk… vooral die staart… intrigerend!
De details en de contrasten maken de serie zo leuk. Op Dieuwertjes hoofdkussen ligt keurig opgevouwen textiel, waarschijnlijk een pyjama. De hoes van het dekbed is een beetje kinderachtig, met zoete kleuren en in Japanse stijl getekende dieren met overdreven grote waterige ogen. Maar aan de kraakwitte muur hangen juist weer stoere wildlife-posters, met door het stof rennende paarden en gevaarlijke tijgers. Hoe haar leven er over tien jaar uitziet durft ze niet te zeggen. Ze laat het maar lopen zoals het loopt. Heel verstandig. Maar ze zou wel nog graag één dag iemand willen zijn die heel veel in de natuur zit, en die vrienden wordt met gemene beesten: ‘Iemand die een dutje kan doen met een tijger’.
Wensen zijn vaak dichterbij dan we denken. Ze kan dat namelijk al. Ze heeft het haar hele leven altijd al gekund: een dutje doen met een tijger. Met de kat Tijger. Die er al was voordat haar vader kwam.